Ook al heb ik altijd gelijk, ik krijg het nooit, niemand geeft eens toe dat ik gelijk heb, en als ik toch gelijk heb, dan zal iedereen dat betwisten: deze woorden vormen de leidraad in de nieuwste cabaretvoorstelling Noodzakelijk kwaad van René van Meurs.

Het is ook de openingstekst waarmee hij meteen de toon zet, hilarisch, behoorlijk assertief, ongedurig heen en weer lopend over het podium. Het gaat over de keer dat hij tankte en naar de wc wilde, tachtig cent moest betalen, dat niet deed, hij zag een andere volwassen man onder het poortje door kruipen, Van Meurs deed dat ook. Komt er een medewerker, gaat die andere man liegen dat hij níet onder het hekje door kroop. Van Meurs zag het hem echt doen. Er zijn camerabeelden. Ja, maar de medewerker laat weten ‘niet naar twee volwassen mannen te kijken die te beroerd zijn tachtig cent te betalen en onder een hekje door kruipen’.

In die eerste scène zit alles al besloten wat Noodzakelijk kwaad tot een briljante voorstelling maakt: een alledaags en herkenbaar gegeven tot in de finesses uitvergroot, met een fikse dosis absurdisme en inderdaad, als grondtoon, een krachtige wil tot gelijk willen hebben. En ook zelfspot. Het decor bestaat uit twee enorme wanden die in een driehoek staan. Op die wanden is de hemel geschilderd met witte wolken, mooi gedaan; heel langzaam, maar je ziet het nauwelijks, schuiven die beide decorwanden naar elkaar toe, totdat aan het slot het decor dicht is geklapt.

Het tempo van Van Meurs is overrompelend; hij loopt soepel en beweeglijk heen en weer over het podium, af en toe gaat hij zitten op een doorzichtige plastic kruk, maar nooit langer dan een enkele seconde. Aanvankelijk lijkt het een aaneenrijging van overdreven scènes, waarin voor de vriendin van Van Meurs een cruciale rol is weggelegd.

Kleine aanleiding, desastreuze gevolgen. Het is superkomisch, je leeft als toeschouwer mee met haar én met Van Meurs, en ja: wie heeft er gelijk? Geleidelijk komt er een vorm in de ogenschijnlijke losheid. Van Meurs als ik-persoon ziet in dat hij een ‘assertiviteitsprobleem’ heeft, zodra iets hem niet zint of zodra de zaken anders lopen dan hij zich had voorgesteld, dan brandt hij los. Hij gaat alsnog zijn gelijk halen.

In die opgefokte wervelwind tussen gelijk en ongelijk, tussen verongelijktheid en empathie slingert de voorstelling zich heen en weer. Op aanraden van de nog altijd naamloze vriendin gaat hij aan oosterse gevechtsport doen, bij ene Harm in Amsterdam-Noord. Van Meurs wil er meteen op los slaan, stukken hout met zijn handen klieven en meer. Maar Harm houdt hem kalm, ‘never do anybody any harm’.

Deze sessies met Harm vormen de raamvertelling van het geheel. In dit opzicht is Noodzakelijk kwaad, geregisseerd door Laurens Krispijn de Boer, een auto-psychologische thriller, als die combinatie zou bestaan, en zo niet, dan heeft Van Meurs daar het recht op. Alles draait om Van Meurs zelf, alsof de voorstelling óók een vorm van psychotherapie is.  Hoe komt Van Meurs af van zijn opvliegendheid? Waarom wil hij altijd gelijk hebben? Het is schitterend hoe hij dat gelijk willen hebben zodanig manipuleert dat hij elke keer volkomen gelijk heeft, ook al heeft hij het niet.

Relatietherapie, ook zoiets waar deze voorstelling over gaat. In een fantastische scène laat Van Meurs zich verleiden door een vrouw die in een auto naast hem rijdt om, gehoorzamend aan haar gebaren, achter haar aan te rijden naar een parkeerplaats. Hij stelt zich een prachtige vrouw voor, met lange benen, een vrouw die alle mannen terugzet in ‘fabrieksstand’. Alles op nul, behalve het libido. Maar hij wil geen ‘parkeerplaatsseks’ met haar, want hij heeft zijn vriendin en een zoontje, Jesse. Als de langbenige prachtvrouw is uitgestapt, zegt ze tegen hem: ‘Je achterraam staat open, je baby wordt kletsnat van de regen.’

Van Meurs kan hard uit de hoek komen, zoals in deze scène: mooie vrouwen hebben iets voor op niet-mooie vrouwen en als ze dat niet beseffen, dan hebben ze een probleem met hun uiterlijk. Seks, plassen en meer onderbuikgerelateerde grappen vormen een vast ingrediënt. Als Van Meurs bij het afscheid van juf Tineke van de kinderopvang een tekening moet maken, dan volgt hij met wasco de omtrek van zijn opgestoken duim. Waarop die lijkt? Drie keer raden.

Dat levert een geweldige dialoog op met de directrice die hierin van alles zit. Ze roept Van Meurs op het matje en verwijt hem een kunstenaar te zijn. Wat zij niet allemaal in die onschuldige tekening ziet, jazeker, ze heeft een ‘museumjaarkaart’.

Aan het slot gaat Van Meurs met twee vrienden Jos en Mark naar een bungalowpark in het Veluwse Uddel. Ze gaan eens flink drinken. Van Meurs is door zijn vriendin voor twee dagen uit huis gezet. De humor van Mark en Jos is fantastisch down to earth, geheel zoals het in Van Meurs’ geboorteplaats Schipluiden (Zuid-Holland) de gewoonte is.

Zonder het te weten neemt Van Meurs een stuk spacecake, en dat levert één van de extreemste komische situaties op. Zo komt hij een hamster tegen die het ringvormige zoutje Nibbit rijgt aan veterdrop. Dat gaat tot in het krankzinnig-absurde door.

Op de volgende ochtend verschijnt de vriendin plots in het vakantiehuis, ze is gebeld door de vrienden. Van Meurs speelt drie mogelijkheden als antwoord op haar vraag ‘of hij haar gemist heeft’: woedend worden dat ze is gekomen. Dus gelijk willen hebben. Toegevend verliefd en verzoenend doen, ja ik heb je zo gemist. Of iets daartussenin, als en vorm van balans. Want dat heeft de vechtsportleraar hem verteld: je balans vinden, wortelen als een boom met je handen als takken in de wind. Ondertussen is het decor met de blauwe wolkenhemel geheel dichtgeklapt. En Van Meurs heeft een meer dan schitterende show afgeleverd.